Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zend·be·reik
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zendbereik -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het zendbereiko

  1. de straal van het gebied rond een zender waar deze goed te ontvangen is
    • Na de verhoging van de mast en de vergroting van het zendvermogen is het zendbereik een stuk groter geworden. 

Gangbaarheid