• be·re·ge·zel·lig
stellend
onverbogen beregezellig
verbogen beregezellige
partitief beregezelligs

beregezellig

  1. heel erg gezellig
     "Wij zijn allemaal open", zei Farid Bicane, uitbater van drie Bredase horecazaken, rond 23.00 uur in het radioprogramma NOS Met het Oog op Morgen. "Er staat een gigantische rij voor de deur bij alle drie de zaken en het is gewoon beregezellig binnen." Volgens Bicane waren er niet genoeg handhavers om iets te doen tegen de ongeveer 80 kroegen die volgens hem nog open waren.[2]
     Beregezellig bij ijshockeyduel[3]
  1. beregezellig op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Veel kroegen in Breda langer open, horeca in rest van het land eerder dicht” (Zondag 14 november 2021), NOS
  3.   Weblink bron
    NOS Sport
    “Beregezellig bij ijshockeyduel” (Woensdag 4 december 2013), NOS