• oer·ge·zel·lig
stellend
onverbogen oergezellig
verbogen oergezellige
partitief oergezelligs

oergezellig

  1. sociaal uiterst plezierig, heel erg knus
     We konden het als meisjes onder elkaar zo goed vinden, het was oergezellig. Je praatte de hele tijd met elkaar, we maakten grapjes, zongen liedjes.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Anna Breuk-Kirsten geciteerd door Wim Wennekes
    “Werken bij Verkade; Het was oergezellig” (19 februari 1997) op nrc.nl