benoeming
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: benoeming (hulp, bestand)
- IPA: / bəˈnumɪŋ / (3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /bə.ˈnu.mɪŋ/
- (Vlaanderen, Brabant): /bə.ˈnu.mɪŋ/
- (Limburg): /bə.ˈnu.mɪŋ/
Woordafbreking
- be·noe·ming
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | benoeming | benoemingen |
verkleinwoord | benoeminkje | benoeminkjes |
Zelfstandig naamwoord
de benoeming v
- het toewijzen van een ambt aan iemand
- Er volgden nog een aantal benoemingen van ministers en staatssecretarissen.
- Reuvens was tegelijk met zijn benoeming tot directeur ook bijzonder hoogleraar archeologie in Leiden geworden.[1]
Vertalingen
1. het toewijzen van een ambt aan iemand
Gangbaarheid
- Het woord benoeming staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "benoeming" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ NRC Theo Toebosch 11 mei 2018 Rijksmuseum van Oudheden: 200 jaar graven naar schatten in de grond
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be