bemodderde schoenen
  • be·mod·derd
  • vervoeging van bemodderen: de stam met de uitgang -d, zonder ge- vanwege voorvoegsel
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen bemodderd bemodderder bemodderdst
verbogen bemodderde bemodderdere bemodderdste
partitief bemodderds bemodderders -

bemodderd

  1. besmeurd met blubber
    • Ondertussen helpen overlevenden met het bergen van lichamen. Zo zagen verslaggevers een man het lichaampje van een bemodderd kind wegdragen. [1] 
    • Van der Poel boekte zijn achttiende zege als prof. Hij zat er met bemodderd gezicht vrolijk bij na de finish. [2] 
    • De 19-jarige Stan, die landelijke bekendheid verwierf door de Waddenzee op te rijden en daarmee de toorn van Rijkswaterstaat over zich af te roepen, blijft volhouden: hij moet en zal zijn wagen weer aan de praat krijgen, de foto’s (zie onder) van een bemodderd en kletsnat wrak ten spijt. „Wedje leggen?” [3] 
vervoeging van: bemodderen…
verbogen vorm: bemodderde

bemodderd

  1. voltooid deelwoord van bemodderen
92 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[4]