• be·krach·ti·gen
  • Afgeleid van kracht met het voorvoegsel be- met het achtervoegsel -ig
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bekrachtigen
bekrachtigde
bekrachtigd
zwak -d volledig

bekrachtigen

  1. overgankelijk extra kracht bijzetten
    • De man bekrachtigde zijn argumenten door een luide stem op te zetten. 
  2. overgankelijk kracht van wet geven, bevestigen
    • Daarmee werd die regeling bekrachtigd. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be