• be·knot·ten

beknotten [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beknotten
beknotte
beknot
zwak -t volledig
  1. overgankelijk grenzen stellen zodat iets niet te groot kan worden
    • Het parlement behoudt weliswaar zijn wetgevende en controlerende macht. Maar die zal een stuk beperkter zijn dan nu. Als de president en de meerderheid in het parlement dezelfde politieke kleur hebben, dan zal de macht van de president nauwelijks worden beknot.[2] 
    • Het is gedurfd en in zekere zin onbegrijpelijk de ‘bijbel der Beatniks’ zo geabstraheerd te brengen dat de roadmovie die het boek is verandert in een explosieve emotionele hartenkreet van een jonge generatie, op zoek naar vrijheid. In de bewerking door Hannah van Wieringen is de roman, vreemd genoeg, wezenlijk beknot. [3]  
93 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Toon Beemsterboer 18 april 2017
  3. NRC Kester Freriks 8 januari 2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be