behuwdmoeder
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: behuwdmoeder (hulp, bestand)
- IPA: / bəˈhywtmudər / (4 lettergrepen)
Woordafbreking
- be·huwd·moe·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | behuwdmoeder | behuwdmoeders |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de behuwdmoeder v
- (familie) vrouwelijke ouder van een echtgenoot
- ▸ Zittend aan 't venster, naar buiten kijkend zonder iets te zien, moest hij er even aan terugdenken hoe gewetensvol, alsof het een zaak van belang was, hij het bericht van haar overlijden had opgesteld. Heden overleed onze lieve vrouw, moeder en behuwdmoeder Lucia Kostiaan, geboren zo en zo, na langdurig en moedig gedragen lijden.[2]
- ▸ Ook wij doen het nog, wanneer wij bv. een overleden schoonmoeder op de overlijdensaankondiging plotseling ‘behuwdmoeder’ noemen. Wij vermijden dan het zwaarbelaste woord en kiezen een heel andere naam als om aan te duiden, dat de relatie door het sterven geheel anders en zuiverder is geworden; wat vereeuwigd moet worden, mag niet dubbelzinnig zijn; want het dubbelzinnige is nooit definitief.[3]
Synoniemen
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord 'behuwdmoeder' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “De verliezers.”, 16e druk (1982), Meulenhoff, Amsterdam, ISBN 90 290 0435 5, p. 12
- ↑ Weblink bron C.W.M. VerhoevenDe archaische glimlach in: Roeping., jrg. 34 nr. 3 (1958), Gianotten, Tilburg / Standaard Boekhandel, Brussel, p. 145