• be·drijfs·eco·no·mie
enkelvoud meervoud
naamwoord bedrijfseconomie bedrijfseconomieën
verkleinwoord

de bedrijfseconomiev

  1. de tak van de micro-economie die de economische gebeurtenissen in een bedrijf bestudeert
    • Onderneemster Dionne Abdoelhafiezkhan (31) heeft niet eens een heel nieuwe auto. Vijf jaar oud, „wel aan de sportieve kant”. En daardoor, zegt ze, wordt ze regelmatig aan de kant gezet voor een controle. Abdoelhafiezkhan heeft roots in Frankrijk, Suriname, Trinidad en Perzië, ze studeerde bedrijfseconomie aan de Erasmus Universiteit en groeide op in Amsterdam. „Het voelt heel gek dat je in contact komt met de politie vanwege je uiterlijk. Je krijgt een tweederangsburger gevoel, terwijl ik ook gewoon geboren en getogen ben in Nederland.” [2] 
    • U koos voor de richting bedrijfseconomie. „Wat toen bijna niemand deed. Ik kreeg steeds meer belangstelling voor het bedrijfsleven, tegen de stroom in. Na mijn kandidaats werd ik student-assistent bij H.W. de Jong. Hij liet me onder andere onderzoek doen naar de baksteenindustrie, die toen in grote problemen verkeerde. Aan de ene kant had je de bedrijfjes met oude ovens waar zo nu en dan een steentje op het vuur werd gelegd, aan de andere kant de moderne bedrijven die geïnvesteerd hadden in moderne apparatuur en ten onder dreigden te gaan aan de kapitaallasten. Dat was jammer. De oplossing was dat je die oude bedrijven in ruil voor een premie liet beloven dat ze hun oventjes nooit meer zouden aansteken.”[3]  
     Het was weliswaar lang geleden dat hij zich bezig had moeten houden met economie, boekhouden en bedrijfseconomie, het ellendigste onderdeel voor de rechtenstudent, dat sluw al in het eerste jaar van de opleiding was geplaatst.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Milo van Bokkum Enzo van Steenbergen 1 juni 2016
  3. NRC Jannetje Koelewijn 24 oktober 2015
  4. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645149