bedmaatje
- bed·maat·je
- alleen verkleinwoord samenstelling van bed zn en maatje zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | - | - |
verkleinwoord | bedmaatje | bedmaatjes |
het bedmaatje o
- (persoon) (seksualiteit) (informeel) iemand waarmee je vooral seksuele omgang hebt
- ▸ Jo had bij het afscheid in haar hand geknepen en zich daarmee tot Ko's opvolger als bedmaatje aangediend.[1]
- Het woord 'bedmaatje' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Weblink bron De laatste glimpen van Delia Breedt : Nederland = 2,20371 in: Bunker Hill., jrg. 2 nr. 7/8 (juli 1999), Stichting Bunker Hill, Amsterdam, p. 75