• be·dis·se·len
  • In de betekenis van ‘regelen’ voor het eerst aangetroffen in 1600 [1]
  • afgeleid van dissel met het voorvoegsel be- en met het achtervoegsel -en [2]

bedisselen [3]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bedisselen
bedisselde
bedisseld
zwak -d volledig
  1. alles op een precieze manier regelen voor andere mensen (heeft een wat ongunstige betekenis)
    • Er blijft dan maar één instantie over die alle maatschappelijke problemen kan aanpakken: de staat. De keerzijde van het gelijkheidsideaal en het daaruit voortvloeiende individualisme en egocentrisme is dus een grote, alles bedisselende overheid, die als een herder waakt over de verstrooid levende schapen. Een zachte, milde despotie noemde Tocqueville dat, maar deze vorm van despotie kan omvattender en verlammender zijn dan oude vormen van harde despotie. Deze moderne welvaartsstaat reduceert elke natie immers tot „een kudde schuchtere dieren”, behandelt mensen als kinderen en zorgt ervoor dat zij kinderen blijven en nooit volwassen en onafhankelijk van de hulp van de staat zullen worden.[4]  
85 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[5]