betuttelen
- Geluid: betuttelen (hulp, bestand)
- be·tut·te·len
- In de betekenis van ‘kleine verbeteringen aanbrengen’ voor het eerst aangetroffen in 1632 [1]
- afgeleid van tuttelen met het voorvoegsel be- [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
betuttelen |
betuttelde |
betutteld |
zwak -d | volledig |
betuttelen [3]
- overgankelijk paternalistisch, bemoeizuchtig, vitterig behandelen
- Het woord betuttelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "betuttelen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "betuttelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ betuttelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be