• ba·tig
stellend
onverbogen batig
verbogen
partitief batigs

batig [2]

  1. nuttig
    • Hij kent de zeldzame helden uit de weinig heroïsche schaatsgeschiedenis van zijn land. Willy Caboor bijvoorbeeld,de nu 63-jarige Belg die nog steeds in het bezit is van het nationale record op de 10.000 meter. Mede dank zij de regel dat de tijden van 'schaats-Belg' Veldkamp niet als officiële Belgische tijden de schaatsboeken ingaan. “Caboor was een uitstekend stilist”, zegt Goyvaerts, “maar onze Bourgondische gewoonten getrouw was hij altijd de eerste en de laatste aan de bar. Als de anderen al op bed lagen om te recupereren, zat hij daar heel batig de animatie te verzorgen.” [3] 
  2. na het optellen van kosten en baten en positief saldo overhoudend
    • Het transfersaldo blijft batig, met name door de verkoop van Arek Milik afgelopen zomer (32 miljoen naar Napoli) en de exodus van misnoegde reservespelers deze winter. „We zitten in een situatie waarin we ons dit kunnen veroorloven”, zei Overmars. Uiteraard is Neres uitvoerig bekeken en beoordeeld. „Maar alles is een gok, garanties heb je nooit.”[4] 
    • Dus: per saldo is ongeveer 1 miljard betaald en de Nederlandse staat bezit nu nog SNS Bank die circa 2,7 miljard euro waard is (met die hoge onzekerheid). Conclusie: de redding van SNS Reaal sluit met een voorlopig batig saldo van 1,7 miljard euro. Jammer van de strop op ABN Amro. Toch nog een week waarin Nederland per saldo wat armer is geworden.[5]  
63 % van de Nederlanders;
54 % van de Vlamingen.[6]
  1. batig op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. NRC Ward op den Brouw 17 maart 1997
  4. NRC Bart Hinke 17 februari 2017
  5. NRC Menno Tamminga 1 juli 2016
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be