• bas·sie·re
vervoeging
tegenwoordige tijd, aantonende wijs, bedrijvende vorm
hele vervoeging zie bassiere/vervoeging
onbepaalde
wijs
bassiere
verleden
tijd
(es) iss bassiert
voltooid
deelwoord
bassiert
enkelvoud meervoud
1e persoon ich bassier mir / mer bassiere
2e persoon du bassierscht dihr / der
dihr / der
dihr / der
ihr / er
ihr / er
nihr / ner
bassiert
bassiere
bassiere
bassiert
bassiere
bassiere
3e persoon er bassiert sie bassiere
sie bassiert
es bassiert

bassiere

  1. onovergankelijk gebeuren