Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bar·bie·pop
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord barbiepop barbiepoppen
verkleinwoord barbiepoppetje barbiepoppetjes

Zelfstandig naamwoord

de barbiepopv / m

  1. (speelgoed) bepaald merk van een als een volwassen vrouw uitgevoerd speelpopje dat in allerlei kleren gestoken kan worden
    • Ze is lang , heeft prachtige golvende bruine haren en heeft het figuur van een barbiepop 
     Het model verbrak abrupt hun gesprek, rechtte haar rug en veranderde haar mimiek in dat van een barbiepop.[3]
  2. (pejoratief) vrouw die er erg popperig uitziet

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen