Bandoneon
  • ban·do·ne·on
  • eponiem: van Duits Bandoneon, genoemd naar de 19e-eeuwse Duitse harmonicaverkoper H. Band  , die het instrument omstreeks 1840 uitvond, in de betekenis van ‘toetsinstrument’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord bandoneon bandoneons
verkleinwoord bandoneonnetje bandoneonnetjes

de bandoneonm

  1. (muziekinstrument) een wisseltonig instrument met doorslaande tongen en een blaasbalg
    • De bandoneon werd in Duitsland uitgevonden, maar is nu vooral in Zuid-Amerika populair. (tangomuziek) 
48 % van de Nederlanders;
30 % van de Vlamingen.[3]