bandoneon
- ban·do·ne·on
- eponiem: van Duits Bandoneon, genoemd naar de 19e-eeuwse Duitse harmonicaverkoper H. Band , die het instrument omstreeks 1840 uitvond, in de betekenis van ‘toetsinstrument’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bandoneon | bandoneons |
verkleinwoord | bandoneonnetje | bandoneonnetjes |
de bandoneon m
- (muziekinstrument) een wisseltonig instrument met doorslaande tongen en een blaasbalg
- De bandoneon werd in Duitsland uitgevonden, maar is nu vooral in Zuid-Amerika populair. (tangomuziek)
- Het woord bandoneon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bandoneon" herkend door:
48 % | van de Nederlanders; |
30 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ bandoneon op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "bandoneon" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be