v/m en m:

v:

  • ba·ma
enkelvoud meervoud
naamwoord bama bama's
verkleinwoord

bama v/m

  1. stelsel of opleiding van hoger onderwijs waarbij in vakgebieden de graad van bachelor en master kan worden behaald
enkelvoud meervoud
naamwoord bama bama's
verkleinwoord (bamaatje) (bamaatjes)

bama m

  1. kinderen die zich samen met andere volwassenen dan hun ouders melden als vluchteling
enkelvoud meervoud
naamwoord bama bamot
verkleinwoord

de bamav

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) podium
11 % van de Nederlanders;
26 % van de Vlamingen.[2]