Balataboom
  • ba·la·ta
  • Leenwoord uit het Caribische indianentaal, in de betekenis van ‘rubbersoort’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1899 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord balata
verkleinwoord

de balatam

  1. (bloemplanten) Manilkara bidentata   een plant uit de familie van de Sapotaceae  . Het verspreidingsgebied is Guyana, Suriname, Frans-Guyana, Venezuela, Noord-Brazilië en de Antillen. De boom komt verspreid in de oerwouden voor met een gemiddelde dichtheid van één boom per hectare. Het hout van deze boom is in Nederland vooral bekend onder de naam massaranduba  
  2. rubber, bestaande uit een mengsel van melksap en hars, product van de balataboom of boletrieboom
9 % van de Nederlanders;
10 % van de Vlamingen.[3]