• ba·ke·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bakeren
bakerde
gebakerd
zwak -d volledig

bakeren [2] [3]

  1. overgankelijk het strak inwikkelen van een baby in een deken of lappen
    • Zuigelingen werden vroeger gebakerd en de gewoonte begint weer in zwang te komen. 
86 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[4]


  • ba·ke·ren
Naar frequentie 26612

bakeren

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van baker