backbencher
- Geluid: backbencher (hulp, bestand)
- back·ben·cher
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘minder belangrijk politicus’ voor het eerst aangetroffen in 1950 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | backbencher | backbenchers |
verkleinwoord | backbenchertje | backbenchertjes |
de backbencher m
- (politiek) een parlementslid zonder bijzondere verantwoordelijkheden
- We kiezen de eerste politicus, al is het maar een backbencher.
1. een parlementslid zonder bijzondere verantwoordelijkheden
- Het woord backbencher staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "backbencher" herkend door:
48 % | van de Nederlanders; |
54 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "backbencher" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
backbencher | backbenchers |
backbencher
- (politiek) bankbencher, niet-prominente politicus (m.n. in het Lagerhuis)
- (onderwijs) (slecht presterende) student die achteraan in de collegezaal zit
- (sport) reservespeler
- (bij uitbreiding) iemand die op de achtergrond blijft