baccalaureus
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: baccalaureus (hulp, bestand)
- IPA: / bɑkaˈlaurejʏs / (6 lettergrepen)
Woordafbreking
- bac·ca·lau·re·us
Woordherkomst en -opbouw
- van middeleeuws Latijn baccalaureus "gevorderd student"
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | baccalaureus | baccalaurei |
verkleinwoord | baccalaureusje | baccalaureusjes |
Zelfstandig naamwoord
de baccalaureus m
- (historisch) academische titel, te behalen na drie tot vier jaar hoger onderwijs
- iemand die het baccalaureaatsexamen heeft behaald
Synoniemen
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord baccalaureus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "baccalaureus" herkend door:
44 % | van de Nederlanders; |
43 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Latijn
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van Latijn baccalarius, dat op verschillende terreinen jonge mannen aanduidde die al een behoorlijke opleiding hadden, maar nog niet zelfstandig werkten; vermoedelijk onder invloed van baca "bes" en laurea "laurier", vanwege het gebruik om geslaagden een lauwerkrans (met besjes) op het hoofd te zetten
Zelfstandig naamwoord
baccalaureus m
- gevorderd student die onderwijs verzorgt onder toezicht van zijn leermeester