• au·tar·kisch
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen autarkisch autarkischer
verbogen autarkische autarkischere
partitief autarkisch autarkischers -

autarkisch [1]

  1. (economie) betrekking hebbend op het streven naar economische onafhankelijkheid
     Het eiland ten zuiden van Saint Tropez is wereldwijd een begrip. In 1931 vormden twee artsen er een gemeenschap van naturisten tussen de rotsen en in de natuur. Mensen uit alle delen van de wereld reisden er heen om er een soort autarkisch paradijs op aarde te stichten.[2]
     Was jij erbij in 1968? Sliep je op de Dam, kuchte je bij het Lieverdje, ging je kraken, autarkisch leven of liften naar Afghanistan?[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Frank Renout
    “Franse gendarmes jagen op blote billen” (30-07-2018), Tubantia
  3.   Weblink bron “Stedelijk zoekt hippie's, provo's, dolle mina's en hun verhalen” (8 juli 2018), Het Parool