• at·leet
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘worstelaar, iem. die een lichaamssport beoefent’ voor het eerst aangetroffen in 1769 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord atleet atleten
verkleinwoord atleetje atleetjes

de atleetm

  1. (sport) iemand die grote prestaties op sportief gebied verricht
    • Jeroen van Damme was een Nederlandse atleet die vooral op de lange afstanden grote prestaties heeft geleverd 
97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]