assimileren
- Geluid: assimileren (hulp, bestand)
- as·si·mi·le·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gelijkmaken’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
- afgeleid van het Franse assimiler (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
assimileren |
assimileerde |
geassimileerd |
zwak -d | volledig |
assimileren
- overgankelijk gelijkvormig maken, gelijkstellen
- overgankelijk (biologie) (voedingsstoffen) opnemen en in organisch weefsel omzetten
- overgankelijk doen opgaan van een minderheidsgroep in een gevestigde gemeenschap, waarbij de geabsorbeerde groep onderscheidende kenmerken verliest
- De politieke partij staat voor een integratiebeleid dat als uiteindelijk doel heeft om de minderheden te assimileren. [3]
- overgankelijk (taalkunde) twee aangrenzende klanken geheel of gedeeltelijk gelijkmaken
- ergatief zich aanpassen (waarbij men onderscheidende kenmerken verliest)
- ergatief (taalkunde) twee aangrenzende klanken geheel of gedeeltelijk gelijk worden
1. doen opgaan van een minderheidsgroep in een gevestigde gemeenschap
- Het woord assimileren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "assimileren" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "assimileren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ assimileren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be