• as·pi·ra·tie
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘eerzucht’ voor het eerst aangetroffen in 1857 [1]
  • Afgeleid van aspireren met het achtervoegsel -atie
enkelvoud meervoud
naamwoord aspiratie aspiraties
verkleinwoord

de aspiratiev

  1. (medisch) het verwijderen of opvangen van materiaal door opzuiging
    • Verander de richting van de naald na elke 5 cc tijdens de aspiratie, om te vermijden dat er perifeer bloed wordt opgezogen. 
    • Bij een aspiratie pneumonie is de longontsteking ontstaan doordat voeding of vocht in de long is terecht gekomen. 
  2. iets wat men wenst te bereiken
    • Hij had aspiraties om de nieuwe directeur te worden. 
  3. (taalkunde) uitspraak waarbij een klank vergezeld gaat van een hoorbare ademstroom
96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]