aseptisch
- asep·tisch
- In de betekenis van ‘bescherm(en)d tegen infectie’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- Afgeleid van septisch met het voorvoegsel a-
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | aseptisch | aseptischer | |
verbogen | aseptische | aseptischere | |
partitief | aseptisch | aseptischers | - |
aseptisch
- (medisch) vrij van ziektekiemen, kiemvrij
1. vrij van ziektekiemen, kiemvrij
- Het woord aseptisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aseptisch" herkend door:
67 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "aseptisch" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be