Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • art·sen·di·plo·ma
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord artsendiploma artsendiploma's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het artsendiplomao

  1. bewijs dat men succesvol een artsenopleiding heeft afgerond
     1884 18 juni: ontvangt artsendiploma.[1]
     "Meneer Pirayesh doet alsof een artsendiploma niets waard is", is de reactie van Robert Boonen, die de cosmetisch chirurgen vertegenwoordigd, een groep die door Pirayesh "gevaarlijke koekenbakkers" genoemd wordt. Zij zijn bezig met een certificaat voor cosmetisch chirurgen.[2]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. “Het brilletje van Tsjechov : reizen door Rusland” (2014), Atlas Contact  , ISBN 9789045024875
  2.   Weblink bron “Botox steeds normaler, maar wie mag het eigenlijk allemaal spuiten?” (21-11-2016), NOS