articuleren
- Geluid: articuleren (hulp, bestand)
- ar·ti·cu·le·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘duidelijk uitspreken’ voor het eerst aangetroffen in 1568 [1]
- Naamwoord van handeling van het Franse articuler (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
articuleren |
articuleerde |
gearticuleerd |
zwak -d | volledig |
articuleren
- de uitspraakklanken zorgvuldig vormen
- Hij articuleerde zijn uitspraak perfect.
- Hij ar-ti-cu-leer-de heel zorgvuldig het woord articuleren.
- ▸ Ze sprak langzaam en articuleerde duidelijk om haar woorden van meerwaarde te voorzien.[3]
1. de uitspraakklanken zorgvuldig vormen
- Het woord articuleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "articuleren" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "articuleren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ articuleren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be