articulator
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: articulator (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ar·ti·cu·la·tor
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van articuleren met het achtervoegsel -ator
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | articulator | articulatoren articulators |
verkleinwoord | articulatortje | articulatortjes |
Zelfstandig naamwoord
de articulator m
- (anatomie) delen van het lichaam die worden gebruikt bij de vorming van spraakklanken
- (medisch) toestel waarmee de bewegingen van het kaakgewricht kan worden nagebootst
Gangbaarheid
- Het woord 'articulator' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.