arbitrair
- ar·bi·trair
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘willekeurig’ voor het eerst aangetroffen in 1503 [1]
- afgeleid van het Franse arbitraire of van arbiter of arbitrant met het achtervoegsel -air [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | arbitrair | arbitrairder | arbitrairst |
verbogen | arbitraire | arbitrairdere | arbitrairste |
partitief | arbitrairs | arbitrairders | - |
arbitrair [3]
1.
- Het woord arbitrair staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "arbitrair" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "arbitrair" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ arbitrair op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be