Nederlands

 
aprilgrap 1962 een beeld van Paaseiland aangespoeld bij Zandvoort
Uitspraak
Woordafbreking
  • april·grap
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aprilgrap aprilgrappen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aprilgrapv / m

  1. grappen die men op 1 april maakt en mag maken
    • Het zou een vrij goede 1-aprilgrap zijn: een vergunning voor een 90 meter hoog observation wheel op de Kop van Java aanvragen, alleen om daarmee de stadsbewoners die zich tegen toerisme hebben gekeerd op de kast te krijgen. Een reuzenrad als kroonstuk van Pretpark Amsterdam.[2] 
    • De wiedewietsaus - mayonaise met cannabis - begon als een 1 aprilgrap, maar toen de makers van burgerbar Ter Marsch & Co, merkten hoeveel animo er daadwerkelijk voor de saus was, brachten ze hem in productie. Dat koste nogal wat moeite. Mayo met cannabis is namelijk helemaal niet lekker. Gelukkig doen rozemarijn en limoen wonderen, en kan je je burger nu dus voorzien van het groene sausje. Let op: high word je er niet van.[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen