appelleren
- Geluid: appelleren (hulp, bestand)
- ap·pel·le·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘in hoger beroep gaan’ voor het eerst aangetroffen in 1281 [1]
- afgeleid van het Franse appeler (met het achtervoegsel -eren) [2] of daarvoor van het Latijnse 'appellare' [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
appelleren |
appelleerde |
geappelleerd |
zwak -d | volledig |
- inergatief ~aan een beroep doen op, speculeren op
- Zij appelleerden aan zijn vaderlandsliefde.
- inergatief (juridisch) ~ van in hoger beroep gaan, in appel gaan
- .. dat er ook door hem van een vrijspraak-vonnis kan geappelleerd worden,[6]
- inergatief (sport) als speler de scheidsrechter roepen i.v.m. een bepaalde spelsituatie
- Het woord appelleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "appelleren" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[7] |
- ↑ "appelleren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ appelleren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Handleiding ten dienste van het onderwijs in het militair recht Gijsbertus Johannes Willem Koolemans Beijnen1892
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be