apostille
- apos·til·le
- via Middelnederlands van Frans apostille, in de betekenis van ‘kanttekening op akte’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1][2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | apostille | apostillen apostilles |
verkleinwoord | - | - |
- (juridisch) stempel of aanvullend document dat de geldigheid van de ondertekening van een document verzekert
- Wilt u een Nederlands document (bijvoorbeeld een diploma) in het buitenland gebruiken? Voor landen die meedoen aan het Apostilleverdrag kunt u het document laten legaliseren met een apostille. Dit is een stempel of sticker op het document. [4]
- formulier over de verdere behandeling van een verzoek of voorstel, vaak met een bijgaand document als aanleiding
- U moet er rekening mede houden, eerwaarde moeder, dat ik iedere avond een apostille van de Heilige Vader ontvang met de dringende vraag: Barberinissime, waar blijft het antwoord? [5]
- besluit naar aanleiding van een document of strekking van een verzoek of advies voor verdere afhandeling van een document
- Op 21 december 1791 maakt drossaard de Borman de prins-bisschoppelijke resolutie van 12 november 1791 die burgemeester Craeghs hem ter hand gesteld heeft, over, alsmede kopies van de twee landelijke reglementen uit 1762 die bij de prins-bisschoppelijke apostille gevoegd waren. [6]
- (juridisch) kanttekening gemaakt op een officieel document over de verdere afhandeling daarvan
- De griffier of secretaris die hen assisteerde, in dit voorbeeld P.A. van der Meulen, noteerde in de marge (apostille) hun beschikking op het verzoek ('verleent bij provisie mandement van arrest') en vulde de datum aan. Tenzij anders vermeld is de datum in de apostille dus de datum van de beschikking en niet de datum waarop het rekest was opgesteld of bij het Hof was binnengekomen. [7]
- Het woord apostille staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "apostille" herkend door:
52 % | van de Nederlanders; |
50 % | van de Vlamingen.[8] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ apostille op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "apostille" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Legaliseren van een Nederlands document met een apostille op website: rijksoverheid.nl; geraadpleegd 2019-07-08
- ↑ Debrot, C. (ed. P.H. Dubois)"Op zoek naar de Infanta" in: Verzameld werk 7. Toneel. Addenda en corrigenda. (1989) Meulenhoff, Amsterdam; ISBN 90 290 2127 6; p. 246; geraadpleegd 2019-07-08
- ↑ Molemans, J.Meting van de heerlijkheid Gruitrode-Solt (1792-1794). Mededelingen van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde nr. 66 (1992) Hasselt; p. 9; geraadpleegd 2019-07-08
- ↑ Le Bailly, M.C.Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland: de hoofdlijnen van het procederen in civiele zaken voor het Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland zowel in eerste instantie als in hoger beroep (2008) Verloren, Hilversum; ISBN 9789087040567; p. 77; geraadpleegd 2019-07-08
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
vervoeging van |
---|
apostillar |
apostille
- aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van apostillar
- aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van apostillar
- gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van apostillar