antipode
- an·ti·po·de
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘tegenvoeter’ voor het eerst aangetroffen in 1613 [1]
- afgeleid van het Griekse 'pous' (voet) met het voorvoegsel anti- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | antipode | antipoden |
verkleinwoord |
- hét tegenovergestelde van iets of iemand
- Zo vertrekt een atypische trainer. Groener is de antipode van zijn meeste vakbroeders, langs de lijn helemaal. Geen opgewonden standje dat schreeuwt en gesticuleert. Eventuele verongelijktheid zit vanbinnen. Hooguit ageert hij op normale toon en met een rustig armgebaar tegen een arbitrale dwaling. Groener is in fatsoen gedrenkt en in alle situaties de rust zelve, een verademing in een vakgroep die bol staat van emotie.[4]
- iemand die aan de andere kant van de wereld leeft
- Verder bevat deze bloemlezing ellenlange, saaie lemma’s over de werelddelen, terwijl de Winkler Prins Encyclopaedie net zulke tekenende, maar veel levendiger artikelen bevat die als spiegel van het Nederlandse leven in 1870 kunnen dienen. Wel weer fijn is de keuze van Christianne Smit voor ‘Tegenvoeters’: ‘Wanneer men van de plaats waar men zich bevindt een middellijn door den aardbol trekt, dan vindt men zijne tegenvoeters aan het andere uiteinde dier middellijn. Het is duidelijk dat hunne voeten juist tegen de onze zijn gekeerd’. Deze beroemde antipoden, werden voorgesteld als wezens met ogen in de borst of één reuzenvoet. Winkler Prins vraagt zich dus af hoe onze eigen antipoden eruit zullen zien: ‘De Nederlanders hebben geen tegenvoeters, daar de plaats waar deze zich moeten bevinden gelegen is in de Stille Zuidzee.’[5]
- [1] opponent, tegenstander, tegenhanger, tegenpool, wederstrever
- [2] tegenvoeter
- Het woord antipode staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "antipode" herkend door:
63 % | van de Nederlanders; |
73 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "antipode" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ antipode op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Henk Stouwdam 4 oktober 2016
- ↑ NRC Atte Jongstra 17 februari 2012
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be