ankerwacht
- Geluid: ankerwacht (hulp, bestand)
- IPA: / ˈɑŋkərˌwɑxt / (3 lettergrepen)
- an·ker·wacht
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ankerwacht | ankerwachten |
verkleinwoord | - | - |
- (scheepvaart) taak om erop te letten dat een schip veilig op een bepaalde plaats blijft liggen
- ▸ Enfin, altijd ankerwacht houden, zelfs als je drooggevallen bent dus![2]
- ▸ ⧖ Daar Funchall eene opene haven is van Oost langs het Zuiden naar het West Zuid-Westen, stelde ik eene goed bemande ankerwacht op: Een onderofficier op het halfdek met twee matrozen vóór; één op den bak en één bij de hand. Geheel deze wacht werd elke twee uren afgelost.[3]
de ankerwacht m
- (persoon) (scheepvaart) iemand die erop moet letten dat een schip veilig op een bepaalde plaats blijft liggen
- ▸ De ankerwacht van het eiland zag het gebeuren en meldde zich, waarop de werkzaamheden direct zijn stilgelegd, laat de klipper weten in een verklaring op Facebook.[4]
- ankerwacht houden
- ankerwacht lopen
- Het woord ankerwacht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Eilard JacobsAnkerwacht in: Wadvaarders Berichten, jrg. 27 nr. 102 (najaar 2017), Wadvaarders, Groningen, p. 5 kol. 3
- ↑ Weblink bron E. CornellieHet Eiland Madeira in: Onze Stam., jrg. 3 nr. 7 (augustus 1910), Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, p. 217
- ↑ Weblink bron Laura Obdeijn“Klipper Stad Amsterdam haalt zich woede op de hals van Spaans eiland” (25 juli 2015) op parool.nl