• amorf
  • Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘vormloos’ voor het eerst aangetroffen in 1856 [1]
  • >Grieks: ontkennend voorvoegsel α- + μορφή (morfê - vorm)
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen amorf amorfer amorfst
verbogen amorfe amorfere amorfste
partitief amorfs amorfers -

amorf

  1. (materiaalkunde) zonder duidelijk geordende structuur
    • Een glas is een amorfe vaste stof. 
65 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[2]