Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aman·del·brood
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord amandelbrood amandelbroden
verkleinwoord amandelbroodje amandelbroodjes

Zelfstandig naamwoord

het amandelbroodo

  1. (voeding) zoete lekkernij gebakken van deeg uit fijngemaakte amandelen
    • Een Parein rol amandelbrood is 10 cent duurder geworden sinds december, een rol Maria-biscuits 15 cent, een half pond Droste cacao steeg met 15 cent, Wessanen chocolade hagel per 400 gram werd 15 cent duurder. [4]
    • 't Amandelbrood was 't zelfde gebak, dat in de Vermakelijke Spraakkunst onder den naam van ‘Sinter-Niklaas- of Banketletters’ voorkomt, en waar men tevens uitgeteekend ziet, hoe de jongens er de tanden inzetten. [5]
  2. (voeding) knapperig gebak met stukjes amandel
    • Een ander souvenir van Brugge vormen de „Kletskoppen". Zeer dunne smakelijke koekjes die ook wel onder de naam van Amandelbrood over de toonbank gaan. [6]
    • Zuster Agathe zou krakend amandelbrood bakken, als schilletjes dun, zoals zij alleen het kon. [7]
  3. (cosmetica) (geschiedenis) langwerpig stuk samengeperste pasta van bittere amandelen, gebruikt als een stuk handzeep
    • Zijn met amandelbrood gewasschen handen waren zooeven aan witkabretlederen handschoenen onttogen. [8]
Hyperoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen