• al·ler·jongst
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen allerjongst
verbogen allerjongste

allerjongst [1]

  1. zeer jong
     In Beeld: Allerjongste ruiters leren hindernissen beteugelen op de bixie in Bentelo[2]
  2. zeer recent


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Bjorn Weinreder
    “In Beeld: Allerjongste ruiters leren hindernissen beteugelen op de bixie in Bentelo” (27-07-2024), Tubantia