alledag
- al·le·dag
- samenstelling van alle en dag zn
alledag
- gewoon, niet bijzonder, steeds terugkerend
- Wij leven in een welvarend en aantrekkelijk land, ook in vergelijking met andere landen, en beschikken over goede voorzieningen, een goede infrastructuur en een sterke rechtsstaat. We hebben heel veel om trots op te zijn en op verder te bouwen. Tegelijkertijd zijn in de maalstroom van alledag onrust en onbehagen kenmerken van deze tijd. [1]
- ▸ Ze geeft onze gesprekken inhoud door op een vrolijke manier over het leven van alledag te keuvelen.[2]
- Het woord alledag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "alledag" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Troonrede 2016
- ↑ “Het dossier” (2017), Luitingh-Sijthoff , ISBN 9789021042503
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be