• al·fa·wolf
enkelvoud meervoud
naamwoord alfawolf alfawolven
verkleinwoord - -

de alfawolfm

  1. (dierkunde) achterhaalde aanduiding voor de aanvoerder binnen een roedel wolven Canis lupus  
    In natuurlijke omstandigheden bestaat een roedel uit een ouderpaar dat een groep van hun kinderen aanvoert. De verouderde theorie over een aanvoerder die zijn positie verwerft door strijd binnen de roedel was gebaseerd op in gevangenschap gevormde groepen wolven.
     Ook bij wolven hebben we het vaak over de alfawolf. We bedoelen dan de leider. Maar eigenlijk klopt die naam alfawolf niet. De naam werd ooit bedacht door Rudolph Schenkel, een Duitse bioloog. In 1944 bestudeerde hij het gedrag van wolven in de dierentuin. Hij zag daar dat mannetjes en vrouwtjeswolven streden om de macht binnen hun groep. Vandaar de naam alfawolf.[2]
  2. (figuurlijk) (sociologie) iemand die door overheersend gedrag leider van een groep is
     Toch zijn de horizontaal georganiseerde werkvloer en zelfsturende teams een trend. Appelo schudt zijn hoofd: ‘Zelfsturing bestaat helemaal niet. Zo’n team heeft altijd een ongekroonde alfawolf in zijn midden, anders valt het vaak uit elkaar.’[3]
  1.   Weblink bron
    Soraya Schachtschabel
    “Alfa, bèta en omega? Wolven hebben helemaal niet zo'n rangorde” (8 januari 2024) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Hotspot 1: Kruip in het hol van de wolf” op np-zuidkennemerland.nl
  3.   Weblink bron Gearchiveerde versie
    Maaike Bos
    “‘Zelfsturing bestaat niet, er is altijd een alfawolf nodig’” (9 oktober 2019) op intermediair.nl