Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ak·ke·viet·je
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Latijn Aqua Vitae [1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord akkevietje akkevietjes
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het akkevietjeo

  1. (eufemisme) kleinigheidje
    • Een hond die thuis een vaas omzwiepte was al zo'n een akkevietje waar men eindeloos beeldend op kon voortborduren. [3] 
    • Tweede Kamerlid Stientje van Veldhoven (D66) kijkt uit naar een ,,heel lastig debat" met Mansveld. ,,Je stuurt de staatssecretaris niet weg om een akkevietje. [4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

55 % van de Nederlanders;
48 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen