Doorgesneden en gepolijste agaat.
  • agaat
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kwartsgesteente’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • uit het Frans [2]
1 enkelvoud meervoud
naamwoord agaat -
verkleinwoord - -
2 enkelvoud meervoud
naamwoord agaat agaten
verkleinwoord agaatje agaatjes

agaat

  1. o (mineraal) een doorzichtige, maar soms ook opake variëteit van trigonaal kwarts en een subvariëteit van chalcedoon
    • De binnenzijde van een geode bestaat vaak uit agaat. 
  2. m een stenen voorwerp bestaande of vervaardigd uit [1]
    • Zij droeg een halsketting met prachtige agaten. 
77 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[3]


enkelvoud meervoud
naamwoord agaat agate

agaat

  1. (mineraal) agaat