afzetting
- af·zet·ting
- Naamwoord van handeling van afzetten met het achtervoegsel -ing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afzetting | afzettingen |
verkleinwoord | afzettinkje | afzettinkjes |
de afzetting v
- iets waarmee je mensen kunt tegen houden zoals bijvoorbeeld een hek of een link
- De politie had rond de plaats van de misdaad een afzetting geplaatst.
- ▸ Op dit moment zorgt Wijnveld met zijn collega's voor het uitrollen van de anderhalvemetereconomie in negen steden in ons land: "Halsema zei bij Op1 dat ze zondag toch onrustig werd, normaal ga je bij twijfel voor de zekerheid toch voorbereidingen inzetten, zorg je dat afzettingen klaar staan, of led-schermen om mensen er op te wijzen dat het vol is. Dat is niet gebeurd. Dan kun je ook niet meer ingrijpen, zonder dat het ongezellig wordt."[1]
- (medisch) amputatie van een lichaamsdeel
- plek (in de bodem of een vloeistof) waarin bepaalde stoffen zijn terechtgekomen door neerslaan of bezinken
- [1]: afsluiting
1. iets waarmee je mensen kunt tegen houden zoals bijvoorbeeld een hek of een link
2. amputatie van een lichaamsdeel
3.
- Het woord afzetting staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afzetting" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron Onno Beukers“Welke keuzes had Halsema? 'Er leek niks voorbereid'” (2/6/2020), NOS
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be