Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·zet·ting
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afzetting afzettingen
verkleinwoord afzettinkje afzettinkjes

Zelfstandig naamwoord

de afzettingv

  1. iets waarmee je mensen kunt tegen houden zoals bijvoorbeeld een hek of een link
    • De politie had rond de plaats van de misdaad een afzetting geplaatst. 
     Op dit moment zorgt Wijnveld met zijn collega's voor het uitrollen van de anderhalvemetereconomie in negen steden in ons land: "Halsema zei bij Op1 dat ze zondag toch onrustig werd, normaal ga je bij twijfel voor de zekerheid toch voorbereidingen inzetten, zorg je dat afzettingen klaar staan, of led-schermen om mensen er op te wijzen dat het vol is. Dat is niet gebeurd. Dan kun je ook niet meer ingrijpen, zonder dat het ongezellig wordt."[1]
  2. (medisch) amputatie van een lichaamsdeel
  3. plek (in de bodem of een vloeistof) waarin bepaalde stoffen zijn terechtgekomen door neerslaan of bezinken
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Onno Beukers
    “Welke keuzes had Halsema? 'Er leek niks voorbereid'” (2/6/2020), NOS
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be