Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·zet·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afzetter afzetters
verkleinwoord afzettertje afzettertjes

Zelfstandig naamwoord

de afzetterm

  1. iemand die door misleiding een buitensporige betaling voor iets weet te verkrijgen
  2. (verouderd) (beroep) iemand die kaarten, prenten, atlassen en boeken inkleurde en van handgeschreven teksten voorzag
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen