• af·ten·stund
Naar frequentie zeldzaam
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   aftenstund     m: aftenstunden
v: aftenstunda  
  aftenstunder     aftenstundene  
genitief   aftenstunds     m: aftenstundens
v: aftenstundas  
  aftenstunders     aftenstundenes  

aftenstund, m / v

  1. avond, avondtijd
    «Han hadde hele søndagen for seg, og de ville fa en lang aftenstund sammen.»
    Hij had de hele zondag voor zich en ze wilden een lange avond samen hebben.

Nynorsk:


  • aften·stund
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   aftenstund     aftenstunda     aftenstunder     aftenstundene  

aftenstund, v

  1. avond, avondtijd

Noors: