aftenstund
- af·ten·stund
Naar frequentie | zeldzaam |
---|
- avond, avondtijd
- «Han hadde hele søndagen for seg, og de ville fa en lang aftenstund sammen.»
- Hij had de hele zondag voor zich en ze wilden een lange avond samen hebben.
- «Han hadde hele søndagen for seg, og de ville fa en lang aftenstund sammen.»
- aften·stund
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | aftenstund | aftenstunda | aftenstunder | aftenstundene |
aftenstund, v