• af·ten·stell
Naar frequentie zeldzaam
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   aftenstell     aftenstellet     aftenstell     aftenstella
aftenstellene  
genitief   aftenstells     aftenstellets     aftenstells     aftenstellas
aftenstellenes  

aftenstell, o

  1. (huishouden) avondverzorging, avondwerk, huishoudelijke taken in de avond, vooral de voorbereiding van de avondmaaltijd
    «Det er særlig det sene aftenstell, selskapeligheten og den knappe fritid hushjelpen klager over.»
    Het is vooral de huishouding laat in de avond, de gezelligheid en de schaarse vrije tijd waar de meid over klaagt.

aftenstell

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van aftenstell