• af·sme·ren

afsmeren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afsmeren
smeerde af
afgesmeerd
zwak -d volledig
  1. ergens een dikke vloeistof op aanbrengen met een wrijvende beweging
    • Piet Hellemans: „Katten hebben geurklieren op de wangen. Deze klieren geven een specifieke geur af die katten door kopjes te geven aan hun omgeving kunnen afsmeren. Hun omgeving kan hun territorium zijn, maar ook soortgenoten, andere dieren of hun baasjes. Andere katten kunnen hieruit afleiden welke kat ergens zijn geur heeft afgegeven en wanneer dit is gebeurd. [2] 
    • Klap voor de modelbouwer b.d. is verder dat de gipsen berglandschappen van weleer nu van purschuim zijn en uit een spuitbus komen. Even laten harden, bijsnijden, afsmeren en bestrooien met miniatuurgrassprieten of iets anders uit een zakje — dat kan een kind. [3] 
85 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[4]