Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·strij·ken
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

afstrijken [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afstrijken
streek af
afgestreken
klasse 1 volledig
  1. een lucifer door strijken tot ontbranding laten komen
    • In huis is de milieuzorg eveneens alom aanwezig. Chloor hoort in het Ecolonia-huishouden niet thuis; aangeraden worden azijn, ossengalzeep en vlekkenzout. WC-blokjes en luchtverfrissers zijn ook taboe, want schadelijk voor zowel milieu als mens; ze bevatten paradichloorbenzeen en dat “veroorzaakt bij inademing duizeligheid en bloedarmoede”. Beter kan men in de wc “een lucifer afstrijken, een citroenplant neerzetten of een zakje lavendel neerzetten”. Alle douches zijn uitgerust met een "waterbesparende kop', alle kranen met een "doorstroombegrenzer' en alle toiletten met "spoelspaarknop voor de kleine boodschap'. Omdat dergelijke knoppen "voor veel mensen nieuw' zijn, raadt de brochure aan: “Vertel ook uw kinderen en gasten hoe het toilet werkt.”[2] 
  2. door wrijven iets glad maken en/of overtollig materiaal verwijderen
    • Indopen deed je in de inktpot. Die pot was ingebouwd in de schoolbank. Hij werd bijgevuld met een grote fles schoolinkt, meestal van het merk Talens. In ouderwetse, vaste schoolbanken kon de inktpot er niet uit, waardoor na verloop van jaren de inkt steeds modderiger werd. Na de oorlog verschenen er losse schooltafeltjes met een uitneembaar inktpotje, afgedekt door een rood schuifje. Een kroontjespen versleet door het gebruik. De nieuwe pen moest je eerst aanlikken, anders ‘pakte’ de inkt niet goed. De pen had een tintelende smaak. Meisjesspuug werkte het beste, dat wist iedereen. Indopen was een routine die je zorgvuldig moest uitvoeren: op de juiste diepte in de inktpot steken, afstrijken langs de rand van de pot en eventueel aan de inktlap. De inktlap, door je moeder gemaakt, was een stapeltje katoenen lapjes bijeengehouden met een knoop. In de zomervakantie nam je die mee naar huis om uit te wassen of voor een nieuwe.[3]  
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Tom Rooduijn 2 oktober 1993
  3. NRC 12 januari 2012
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be