pleisteren
- Geluid: pleisteren (hulp, bestand)
- pleis·te·ren
- In de betekenis van ‘de reis onderbreken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1647 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
pleisteren |
pleisterde |
gepleisterd |
zwak -d | volledig |
pleisteren
- inergatief, (formeel) een reis onderbreken om te rusten en te eten
- Ze vonden dat het tijd werd om even te gaan pleisteren.
- overgankelijk iets met kalkspecie of gips bestrijken
- De opdracht was om dat binnen 15 minuten te pleisteren.
- overgankelijk pleisters leggen op iets
- Ik moest de vloer pleisteren.
2. iets met kalkspecie of gips bestrijken
- Het woord pleisteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pleisteren" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "pleisteren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be