• af·mon·ste·ren

afmonsteren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afmonsteren
monsterde af
afgemonsterd
zwak -d volledig
  1. van de monsterrol schrappen zodat iemand niet meer een bemanningslid van een schip is
    • Komende zondag om tien voor drie zal een oorverdovend schot uit de kanonnen aan boord van het VOC-schip 'Amsterdam' klinken. Niet de normale één-klapper, die dagelijks wordt afgestoken, maar de matrozen zullen extra veel knallers gebruiken om de laatste dag van hun seizoen uit te luiden. Op die zondag is er nog veel meer te zien. Om 14u zal eerst een hoge VOC-meneer een waardig zeemansgraf krijgen met bemanningsleden in een mooi uniform en een haag van sabels. Om 15u30 zullen alle zestig bemanningsleden, die de hele zomer lang om beurten het leven aan boord hebben nagespeeld, afmonsteren voor de winter en hun gage (loon) in ontvangst nemen. Ze zullen in een lange stoet onder begeleiding van tromgeroffel en zeemansliederen de loopplank aflopen en op de binnenplaats van het Scheepvaartmuseum nog enkele afscheidsliederen zingen. Vals zal het niet zijn, want veel van de rollenspelers zijn in het dagelijks leven toneelspeler of muzikant. [2] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Tonny Schoemaker 24 oktober 1996